WINTER

 

De kille winter

verwarmt ondanks zijn stevige vorst

mijn hart,

warm onder het deken verstopt.

De oosterse wind dringt onaangenaam door

door mijn jas en sjaal.

Mijn adem dampt op de brilglazen.

De warme lucht verdoezelt

het gebouw dat kil en strak

te pronken staat

in zijn glazen jas.

De winter laat zich voelen,

de ondergrond kraakt onder mijn schoenen

de  vijver is in een spiegel bevroren.

Ijsschaatsen kraken en krassen

op de koude ijsvlakte.

Kinderen joelen en bollen

hun hand tot een sneeuwbal,

die rakelijks zijn doel mist.

De kilte van de winter verstomt.

Het genot der kleintjes beroert de glimlach,

getoverd rond de mond der ouders.

 

 

 

 

 

LENTE

 

De lente kriebelt aan mijn dijen

Een raar gevoel beroert mijn zijn.

Een opluchting verdrukt het winterse gevoel.

Zijn het de pollen of de voorjaarsluchten

Die mij zachtjes in hun greep nemen?

Of zijn het de magnolia’s die hun geuren

Verstrooien over het glooiend landschap

In het land waar de planten heersen?

Een seste daslook smaakt ernaar.

Een beukenlaan amper bebladerd

Fier en heersend neerkijkend

Op de kleine mensenmassa.

De agaven onderscheiden zich moeilijk

Van de Mexicaanse cactussen,

Ontworteld uit hun moederland

Om hier treurend en met neergeslagen blik

De geprikte toeschouwers te behagen.

Een halsbandparkiet roept vrolijk terug

Naar zijn verloren paradijs

Waarin hij in gevangenschap werd bevrijd

En nu plagend met zijn gekwiet

Een ergernis wordt voor plant en tuin,

En ongewenst in deze natuur van boom,

Struik en plant een ontheemde is

In het landschap van Herbetum en Oranjerie.

 

 

 

 

ZOMER

 

Als de zomer zijn rijpe vruchten toont,

smakelijk en sappig,

zijn kleuren helder laat blinken

in de reflectie van de zon,

het gerijpte fruit

neerhangend uitnodigt

om geplukt te worden,

dan kleurt de mensenhuid wat bruiner,

topjes en tanga’s verlangen

naar een schaarsere stof,

het zweet druppelt langzaam

van het voorhoofd,

een zwoele bries verstoort de windstilte.

Een vadsig koppeltje in het gras puft

onder de hitserige zonnestralen.

Terrasjes puilen uit onder het ongeduldig wachten

van de dorstige dagjesmensen.

Spaghettibandjes verbergen onnodig

de verbrande huid.

Een lieshoge short nodigt uit

tot slinkse blikken voor de slanke benen

en de cellulitisvrije billen.

De netvliezen knipperen en

geven zich over aan de welwillendheid

van het zicht.

 

 

Herfst

 

De zon versmacht stilaan zijn hoogste einder,

verliest haar beste krachten aan wind en regen.

Neerslag neemt ongevraagd bezit

over het warmgekoesterde land.

Bladeren verkleuren

in rood-gele tinten en dwarrelen onbeheerst

naar de opgewarmde bodem.

De waggelende wind wakkert aan

en blaast met stoten op het overgebleven gebladerte

in het bos, waar een specht schichtig weg springt.

Vroege nevels verdrijven zonder schroom

de warme zonnelagen: het mist alom.

Dampige mist overschaduwt de velden.

Het licht verbleekt  en de middagzon

kruipt moeizaam naar zijn ontoegankelijke hoogte.

Op de zompige akker staat een boerenpaard

te dampen en briest af en toe tegen de wei.

In de Ardense wouden burrelen de  herten

hun driftige natuur achterna en vechten voor  de heerschappij

van het komende jaar.

De jachthoorns blazen hun angstaanjagend geluid

door de sompige bossen.

Een meute honden rennen op en neer,

zenuwachtig wachtend op hun opgedreven prooi.

Uit het haardvuur vonkt het smeulende hout.

De gezellige warmte ontsnapt door de schouw en

probeert in het heelal zijn plaats te zoeken.

Het ritme van het leven verstilt en vertraagt,

koestert zich langzaam naar de winter.